Afgeronde afstudeeronderwerpen
vloedkommnen (Raoul Smulders, Hogeschool Rotterdam)
Onderzoek naar de mogelijkheid om de gedachte van Johan van Veen naar de mogelijkheid om Vloedkommen in te richten om het efect van overstromingen tegen te gaan.Aangeboden afstudeeronderwerpen gerelateerd aan Johan van Veen
Zandtransport in getijrivieren
In een artikel in “De Ingenieur” jg. 48, nr 27, 7-7-1933 beschrijft Johan van Veen de resultaten van metingen van zandtransport in de benedenrivieren. Dit artikel is gebaseerd op rapport BER007. Naast het verband tussen stroming en transport, is nadrukkelijk ook gekeken naar het effect van de zoutindringing. Is het mogelijk om op basis van de metingen van Van Veen, gecombineerd met de huidige kennis en moderne rekenmodellen een schatting te maken van de verandering in bodemligging van de rivieren in de Delta t.g.v. de verwachte grotere zoutindringing t.g.v. de zeespiegelstijging, en dat gecombineerd met de problemen die we nu al hebben met de verlaging van de bodem van de bovenrivieren.
Kunstmatige aanslibbing in relatie tot Mangrovekusten
Door Van Veen is onderzoek gedaan naar de efficiency (kosten en opbrengst) en overige resultaten (en een rapport uit 1943) van verschillende methoden van landaanwinning door opslibbing. Politiek is landaanwinning door opslibbing (in de Waddenzee) op dit moment niet opportuun. Maar deze methoden zijn ook goed bruikbaar voor de bescherming en uitbouw van mangrovekusten (bijv. in Indonesië), waar met name de aanslibbingssnelheid door het kleine getijverschil een groot probleem is. Welke lessen uit het onderzoek van Van Veen (en ook later onderzoek van bijv. Klinkhamer). In dit kader is het ook zinvol om te kijken naar de studie van Van Veen inzake de inpoldering bij Uithuizermeden.
Parabolische verdeling van de stroomsnelheid in de verticaal
In 1935 heet Van Veen een rapport uitgebracht waarin hij stelt dat de verschillende formules voor de verdeling van de stroomsnelheid in de verticaal vervangen kunnen worden door een simpele parabool. Hij toont dit aan met een beperkte meetset. Dit is later uitgewerkt door hem in een RWS meededeling. Het argument is dat de natuurlijke variatie in de metingen zodanig groot is, dat de verschillen tussen de formules van diverse onderzoekers gewoon in de prakijk wegvallen, en dat de meerwaarde van gecompliceerdere formules dus minimaal is. Geldt deze stelling nu nog steeds? Als dat zo is kunnen we veel berekeningen vereenvoudigd worden, omdat veel minder randvoorwaarden nodig zijn t.a.v. de morfologie.
Dordrecht
In 1938 en 1941 beschrijft Van Veen een methode om Dordrecht te beschermen tegen overstromingen. Door de uitvoering van de Deltawerken en door de bouw van de Maeslantkering is het “probleem Dordrecht” op de lange baan geschoven. Echter, door de zeespiegelstijging en de andere afvoer van de bovenrivieren is het “probleem Dordrecht” weer actueel. Is het plan van Van Veen nog steeds uitvoerbaar?
Zonnevlekken en Neerslag
In een rapport uit 1939 (ook in een artikel in “De Ingenieur” (54) 18, 5-5-1939 ) toont Van Veen aan dat er een relatie is tussen de ijsgang op de Rijn en de zonnevlekken aktiviteit. Door de klimaatverandering en het lozen van koelwater op de Rijn is dit niet meer zo belangrijk. Maar in dezelfde studie laat hij zien dat er ook een relatie is tussen de neerslaghoeveelheid en de zonnevlekken activiteit. Dit wordt door hem niet uitgewerkt. Voor het toekomstig waterbeheer van Nederland (met een algemene toename van de neerslagintensiteit) is het belangrijk om te weten of de neerslaghoeveelheden inderdaad een cyclisch gedrag vertonen met een periode gelijk aan de zonnevlekkencyclus.
Verandering van windrichting
In 1940 heeft Van Veen gevonden dat de gemiddelde windrichting in Amsterdam sinds 1700 veranderd is. Later is door Van Straaten (1961, Directional effects of winds, waves and currents along the Dutch North Sea Coast. Geologie en Mijnbouw, 40, 333-346) gevonden dat de windrichting ook cyclisch veranderd. Verhagen heeft in 1989 laten zien dat door dit soort veranderingen de kustligging aanzienlijk kan veranderen. Als de verandering zoals waargenomen door Van Veen in 1940 al sinds 1700 optreedt, kan dit een groot deel van de verandering van de kustligging sinds die tijd verklaren, maar is het wellicht ook mogelijk om een betrouwbaardere voorspelling te maken van de kustligging in de toekomst.
Zoetwaterverdeling
Door Johan van Veen is een aantal studies gedaan naar de effecten van verschillende vormen van afdamming en diverse doorsteken. Hierbij heeft hij met name naar de morfologie gekeken, maar in alle studies is ook gekeken naar de effecten daarvan op de zoutindringing. Door de uitvoering van de Deltawerken is de morfologie volledig veranderd, en zijn de resultaten van dat werk van Veen niet meer opportuun. Echter, in verband met de zeepiegelstijging en de veranderende afvoer van de bovenrivieren (meer water in de winter, maar minder in de zomer) is de zoutindringing weer een probleem aan het worden. In hoeverre kunnen we de bevindingen van Van Veen op dit gebied vertalen naar de huidige situatie?
Het gebruik van Vloedkommen
De problemen van de zeespiegelstijging kunnen we verkleinen door het bouwen van stormvloedkeringen als de Oosterscheldekering en de Maeslantkering. Maar door de stijging zal de sluitfrequentie van deze keringen toenemen. Dus ook de kans dat er tijdens zo’n sluiting een grote bovenafvoer is. Het water moet dan tijdelijk ergens geborgen worden. Ook door Van Veen is hierover nagedacht, en hij stelt voor om hiervoor vloedkommen te creëren. Dit is onder andere beschreven in zijn vloedkommenplan. Door de Deltawerken, de Maeslantkering en de andere afvoercijfers zijn de bevindingen van Van Veen niet zonder meer nu te gebruiken, maar zijn gedachten kunnen wel vertaald worden naar de huidige situatie. Zie ook het commentaar van Van Veen op het plan van Schönfeld.