Achtergrondinformatie bij het Trésor

Onderstaande tekst is overgenomen uit het boek Waterschrijvers van Joop van der Tuin (2020).

Geschiedkundigen

In de geschiedschrijving van ons land speelt het water een belangrijke rol, soms impliciet, soms expliciet. In het eerste geval zijn het vooral historici en archivarissen die, zowel in breedte als diepgang, een basis hebben gelegd voor verdere studies. In het tweede geval zijn het schrijvers van diverse pluimage die vooral de bijzondere en regionale geschiedschrijving hebben verzorgd. In de waterstaatsgeschiedenis spelen vooral ingenieurs en juristen een belangrijke rol in de geschiedschrijving van ons waterland.

Algemene - en waterstaatsgeschiedenis

Met het Groot charterboek der graven van Holland, van Zeeland en heeren van Vriesland heeft Frans van Mieris (1689-1763) reeds in het midden van de 18e eeuw een belangrijke bron verschaft voor verdere studies over het waterstaatsverleden van ons land. De letterkundige J.C.W. leJeune (1775-1864) waagde zich aan een beschrijving van de loop van de rivieren in de Romeinse tijd. De jurist J. van den Honert (1786-1850) kreeg bekendheid als schrijver van handboeken over burgerlijk en waterschapsrecht. De archivaris en letterkundige R.C. Bakhuizen van den Brink (1810-1865) schreef een Voorstel aangaande eene geschiedenis van den Nederlandschen waterstaat. In 1866 promoveerde de jurist Jhr. J. Roëll (1844-1914) op Historisch-staatsregtelijk onderzoek naar het algemeen en het bijzonder van den waterstaat in Nederland van 1795-1848. Ook de jurist E. Fokker (1849-1936) heeft belangrijke bijdragen geleverd aan de waterstaatswetgeving van ons land. Het is de verdienste van de ingenieur P.H. Kemper (1847-1928) in 1883 een gedetailleerd overzicht te hebben gemaakt van de waterstaatsliteratuur: Repertorium der literatuur van den waterstaat van Nederland, dat in 1915 een tweede vermeerderde druk beleefde.
Een groot - zo niet de grootste - waterschrijver was de ingenieur Johan Christoffel Ramaer (1852-1932). Hij wierp zich op als een fervent voorstander van integratie van waterstaatsgeschiedenis en historische geografie, waarvoor hij tot erelid van het KNAG werd benoemd. Hij schreef zeer veel biografieën van waterstaatkundigen voor het NBW, enige boeken en vele artikelen in zowel technische, geografische als historische tijdschriften.
Van de historici en archivarissen noemen we verder P.J. Blok (1855-1929), Robert Fruin (1857-1935), K. Heeringa (1867-1944), Hajo Brugmans (1868-1939), Johan Huizinga (1872-1945), I.H. Gosses (1873-1940), E. Rijpma (1879-1946), B.M. de Jonge van Ellemeet (1881-1962), J.D.M. Cornelissen (1893-1947) en A.C.F. Koch (1923-1990); van de juristen: J. Loosjes (1874-1935), G.J.C. Schilthuis (1884-1972), J. Slagter (1887-1958), F.G. Scheltema (1891-1939), W.J. Formsma (1903-1999) en F.J. Kranenburg (1911-1994).
De historicus en hoogleraar Jan Romein (1893-1962) kreeg, met zijn echtgenote Annie Romein-Verschoor, in de jaren dertig grote bekendheid met De Lage Landen bij de zee en het vierdelige Erflaters van onze beschaving. Van de overige historici noemen we P.J. van Winter (1895-1990), H.A.E. van Gelder (1899-1973), A.J. Veenendaal (1899-1985), W. Jappe Alberts (1900-1987), T.S. Jansma (1904-1992), J.F. Niermeyer (1907-1965), C.N. Fehrmann (1909-1981), H.W.J. Volmuller (1911-2001), B.H. Stolte (1912-1985), A.M. van der Woude (1932-2008), C. Dekker(1933-2012), G.P. van de Ven (1941-2017) en P.A. de Wilde (1944-2000).
Van de ingenieurs die hebben bijgedragen aan de waterstaatsgeschiedenis noemen we J. Krap (1858-1933), W. van Konijnenburg (1897-1979), H.A.M.C. Dibbits (1902-1988), Z.Y. van der Meer (1904-1978), de landbouwkundig ingenieur D.R. Mansholt (1906-1967) en de waterstaatsingenieurs A. Waalewijn (1923-2006) en J.J. Pilon (1928-2002). Over de geschiedenis van de waterkrachttechniek (het benutten van energie uit stromend water) werd geschreven door F. Stokhuyzen (1890-1976), A. Tutein Nolthenius (1891-1956), D. Vreugdenhil (1927-1997) en E. van Wijk (1929-2005).
We sluiten deze paragraaf af met vijf zeer verdienstelijke waterstaatsjuristen. De politicus R.H. baron de Vos van Steenwijk (1885-1964) publiceerde in 1926 over de macht van staat en provincie tegenover de waterschaps- en polderbesturen en over de rechtskennis van de ingenieur. S.J. Fockema Andreae (1904-1968) mag, met A.A.Beekman en J.C.Ramaer, tot de grootste waterschrijvers worden gerekend. Hij was secretaris van het Hoogheemraadschap van Rijnland, later rijksarchivaris in Friesland en publiceerde over de geschiedenis van het recht, cartografie, geografie en naamkunde. De jurist en dijkgraaf J.P. Winsemius (1908-1994) was dijkgraaf van het Hoogheemraadschap van Delfland. Hij inventariseerde de archieven van verschillende waterschappen en publiceerde over de rechtsgeschiedenis van waterschappen en waterstaat. De veelzijdige waterstaatsjurist D.H. Schortinghuis (1912-1998) kreeg ook bekendheid als promotor van het wadlopen. Tenslotte noemen we de mede-oprichter en eerste voorzitter van de Vereniging van Waterstaatsgeschiedenis H. van der Linden (1922-2012).
De historicus en hoogleraar H.P.H. Jansen (1928-1985) leverde belangrijke bijdragen aan de kennis van onze waterstaats- en maritieme geschiedenis. De Haarlemse antiquaar A.G. van der Steur (1938-2012) was een groot kenner van het oude boek en de regionale geschiedschrijving.

Archeologische aspecten

De archeologie, vroeger ook wel oudheidkunde genoemd, bestudeert de geschiedenis van de mens aan de hand van stoffelijke overblijfselen zoals producten van kunst en nijverheid en sporen van bewoning en andere menselijke activiteiten. Zowel de prehistorie als de meer recente geschiedenis worden door de archeologie bestreken. In ons relatief jonge land is er dikwijls een aanwijsbaar verband tussen de ouderdom van archeologische vondsten en de ontstaansgeschiedenis van de bodemlagen waarin deze worden aangetroffen. Zo heeft archeologisch onderzoek mede bijgedragen aan de kennis van ons waterstaatsverleden.
Van de archeologen die ook als waterschrijver kunnen worden aangemerkt, noemen we allereerst J.H. Holwerda (1873-1951). Hij kreeg vooral bekendheid als leider van de opgravingen van het Middeleeuwse handelscentrum Dorestad. Zijn leeftijdgenoot P.C.J.A. Boeles (1873-1961) publiceerde talrijke artikelen over de geschiedenis en archeologie van Friesland en het boek Friesland tot de elfde eeuw. Zeker even verdienstelijk was C.W. Vollgraff (1876-1967) die onder meer over de waterwerken van Drusus schreef. De grootste bekendheid onder de Nederlandse archeologen geniet ongetwijfeld A.E. van Giffen (1884-1973), onderzoeker van terpen, grafheuvels en hunebedden, en schrijver van talloze artikelen daarover, maar ook op het gebied van de waterstaatsgeschiedenis. Bedreef Van Giffen de archeologie vooral in het veld, zijn leeftijdgenoot A.W. Bijvanck (1884-1970) baseerde zich meer op de literatuur. Hij schreef onder meer De voorgeschiedenis van Nederland en Nederland in den Romeinschen tijd. Een zeer verdienstelijk beoefenaar van de archeologie en kenner van de geschiedenis van de Veluwe was J.D. Moerman (1885-1965), onderwijzer te Wageningen. De militair J.J.P. Beernink (1888-1969) maakte studie van opmerkelijke sporen in het Nederlandse landschap. De ingenieur C. Franx (1893-1981) verrichtte oudheidkundig bodemonderzoek bij de uitvoering van groot grondverzet in Rotterdam. Verdienstelijk werk verrichtte ook de archeoloog C.C.W.J. Hijszeler (1902-1982) met onderzoek naar de prehistorie, landbouwgeschiedenis en klederdrachten van het oosten van ons land. Na het droogvallen van de Wieringermeerpolder in 1930, werd door de archeoloog W.C. Braat (1903-2000) promotie-onderzoek verricht naar de bewoningsgeschiedenis van dat gebied. De waterbouwkundigen A. Schermer (1904-1985) en J.L. Lutjeharms (1910-2001)waren pleitbezorgers voor het behoud van het prehistorisch erfgoed in West-Friesland, laatstgenoemde vooral in de omgeving van Schoorl. De chemicus-bacterioloog R.D. Mulder (1910-1974) verrichtte veel onderzoek naar de prehistorie, in het bijzonder de archeologie, van Drenthe. Ook het droogvallen van de Noordoostpolder in 1942 vormde aanleiding tot het uitvoeren van archeologisch onderzoek. Zo was G.D. van der Heide (1915-2006), jarenlang hoofd van het oudheidkundig bodemonderzoek in de IJsselmeerpolders. In diezelfde tijd promoveerde P.J.R. Modderman (1919-2005), leerling van A.E. van Giffen, op de uitkomsten van zijn onderzoekingen: Over de wording en de betekenis van het Zuiderzeegebied. Vooral het noorden van ons land kreeg de aandacht van de archeoloog H. Halbertsma (1920-1998), eveneens een leerling van A.E. van Giffen, die onder meer schreef: Terpen tussen Vlie en Eems; een geografisch-historische benadering. Een bekend onderzoeker van de Romeinse oudheidkunde in ons land was de taalkundige en archeoloog J.E.A.T. Bogaers (1926-1996). De archeoloog W.H. Zagwijn (1928-2018) heeft veel bijgedragen aan de kartering van de ondiepe ondergrond en daarmee aan het welslagen van archeologisch onderzoek in ons land. J.W. Boersma (1936-2015) publiceerde vooral over terpenonderzoek.

Regionale geschiedenis

Groningen

De provincie Groningen is rijkelijk bedeeld met verdienstelijke ingezetenen die het waterstaatsverleden van hun omgeving aan het papier hebben toevertrouwd. Allereerst noemen we de medici R. Westerhoff (1801-1874), huisarts te Warffum en G. Acker Stratingh (1804-1876), die voor zijn wetenschappelijke verdiensten een eredoctoraat ontving. De landbouwer R.J. Roelofs (1808-1879) tekende een kaart van de Dollard en schreef over inpoldering van een gedeelte ervan.Groningen is ook de bakermat van vele juristen, waarvan we noemen de waterschrijvers E. van Loon (1826-1901), griffier bij de Staten van Groningen, C.C. Geertsema (1843-1928), naar wie de Carel Coenraadpolder is vernoemd en S. Sybenga (1862-1935), opvolger van Van Loon. De landbouwer, later burgemeester en bestuurder Jacob Sijpkens (1842-1926) beschreef de waterstaatsgeschiedenis van Westerwolde. De landbouwer P.M. Bos (1844-1910) deed onderzoek naar de vroegere loop van de Fivel. De rijksarchivaris J.A. Feith (1858-1913) heeft zeer veel bijgedragen aan de geschiedschrijving van Stad en land van Groningen. De jurist J.M.A. Roelants (1868-1925) beschreef het eiland Rottumeroog. Johann Zuidema (1868-1944), onderwijzer te Warffum, tekende, schilderde en schreef over taal, geschiedenis en volksleven van het Groningerland. Groningens grootste waterstaatsingenieur ooit was ongetwijfeld Johan Kooper (1876-1939). Naast zijn verdiensten op technisch gebied noemen we zijn levenswerk: Het waterstaatsverleden van de provincie Groningen. De landbouwer Doeke Kloppenburg (1878-1963) maakte, als lid van PS van Groningen, uitvoerig studie van de waterstaatstoestand en schreef daarover verschillende verhandelingen. De historicus en hoogleraar W.J. Wieringa (1912-1993) promoveerde in 1946 op Het Aduarderzijlvest in het Ommelander waterschapswezen. De journalist J.W. Hiskes (1912-1986)beschreef de geschiedenis van de veenkoloniën en Westerwolde. De HID van RWS in Drenthe en Groningen, J.C. Hoornenborg (1913-1991), publiceerde in enkele waterstaatkundige tijdschriften en werkte mee aan het Groninger molenboek.

Friesland

De provincie Friesland is door nóg meer waterschrijvers in de publiciteit gebracht. De burgemeester J. Vegelin van Claerbergen (1690-1773) schreef een verhandeling over het onoordeelkundig vervenen van het laagveengebied van Friesland. De hoogleraar J.W. de Crane (1758-1842) kreeg vooral bekendheid als schrijver van biografieën, onder meer van de waterbouwkundige Willem Loré. Van de predikanten die veel hebben bijgedragen aan de geschiedschrijving van Friesland moet vooral A. Wassenbergh (1790-1864) genoemd worden. In de negentiende eeuw waren het vooral juristen die veel over het waterstaatsverleden hebben geschreven. Van hen noemen we: de advocaat en notaris D. Fockema (1771-1855), de advocaat en rechter M. de Haan Hettema (1796-1873), W.W. Buma (1802-1873), de advocaat met grote belangstelling voor de geschiedenis van Friesland Jacob Dirks (1811-1892), de griffier J.M. Buma (1828-1900), de notaris D. Cannegieter (1842-1909), J.K. de Boer (1845-1902), de notaris A.J. Andreae (1845-1899) en C.J. Prakken (1852-1916).
Een man van bijzondere verdienste was W. Eekhoff (1809-1880), die het als autodidact bracht tot stadsarchivaris van Leeuwarden en een gerespecteerd verzamelaar was van zeer vele werken van historische waarde. Op het gebied van de waterschapswetgeving kunnen genoemd worden de ambtenaren E. Priester (1869-1955), N. Struiksma (1876-1939) en A. Schrijver (1898-1988). De autodidact A. Hallema (1893-1973), aanvankelijk onderwijzer te Franeker - later leraar aan een tuchtschool te Ginneken - schreef vele boeken en artikelen waaronder enige over de lokale geschiedenis van Friesland. Buitengewoon verdienstelijk voor de waterstaatszorg in Friesland was de landbouwer en bestuurder J.L. Hoogland (1896-1980) naar wie het in 1966 in gebruik genomen gemaal bij Stavoren werd genoemd. De wetenschappelijk directeur van de Fryske Akademy, J.H. Brouwer (1900-1981), schreef op historisch en biografisch gebied en was hoofdredacteur van de Encyclopedie van Friesland. De bestuurder A.Y.M. Taconis (1900-1964) schreef over de geschiedenis van Heerenveen en wijde omgeving. De leraar G.P. Mulder (1905-1980) schreef over de geschiedenis van de vervening in zijn geboortestreek Ooststellingwerf. Een populair maar zeer wetenswaardig boekje over de Friese waterstaatsgeschiedenis werd geschreven door de journalist P.G. Bins (1914-1992). Tenslotte noemen we de historici J.J. Kalma (1907-1991), M.P. van Buijtenen (1911-1997), K. de Vries (1917-1999) en de archivaris W.H. Keikes (1922-1998).

Noord-Holland

Van de provincie Noord-Holland werd het waterstaatsverleden beschreven door mensen met uiteenlopende beroepen. De landbouwer Kobus Bouman (1799-1877) schreef onder meer het boek Bedijking, opkomst en bloei van de Beemster. Dijkgraaf J. Prins jr. (1815-1902) beschreef uitvoerig de geschiedenis van het hoogheemraadschap Waterland. De landmeter P. van der Sterr (1817-1870) vervaardigde waterstaatkundige kaarten en schreef over de Bovenkerkerpolder. De advocaat G. de Vries (1818-1900) interesseerde zich buitengewoon voor de waterschapsgeschiedenis en deed daarover een aantal publicaties het licht zien. De archivaris C.J. Gonnet (1842-1926) stelde van vele plaatsen archiefinventarissen samen. De onderwijzer P. Schuitemaker (1847-1934) schreef twee boeken over het waterstaatsverleden van Hollands Noorderkwartier. Iets dergelijks gold voor de architect A.H.D. Rups (1849-1905) over het Hoogheemraadschap van de Uitwaterende Sluizen in Kennemerland en West-Friesland. De archivaris A.E. d’ Ailly (1875-1959) maakte levenswerk van de geschiedenis van zijn geboortestad Amsterdam. Burgemeester en dijkgraaf D. Kooiman (1877-1940) was van jongs af bekend als schrijver van een aantal werken op het gebied van waterschaps- en waterstaatswetgeving. De gemeentesecretaris P. Noordeloos (1887-1962) en de geschiedenisleraar N. Swierstra (1891-1978) waren uitgesproken kenners van de regionale- en kerkgeschiedenis van West Friesland.
De jurist, waterstaatshistoricus en publicist J. Belonje (1899-1996), werkzaam als advocaat, leraar, waterschapssecretaris en bankier, heeft zeer veel geschreven over genealogie, heraldiek, monumentenbescherming en waterstaat. De ambtenaar H. Brood (1900-1989) schreef over de geschiedenis van Weesp en de Vecht. De initiatiefnemer tot behoud van de molens in de Zaanstreek, Frans Mars (1903-1973), wijdde hieraan diverse publicaties. De historica M.A. Verkade (1908-1986) wordt gezien als een der beste kenners van de geschiedenis van de Zaanstreek. De jurist G. van der Flier (1911-1992) schreef onder meer het gedenkboek Het Hoogheemraadschap Noordhollands Noorderkwartier 1920-1945. De waterbouwkundige J.G. de Roever (1913-1983) oogstte lof en kritiek met zijn biografie Jan Adriaanszoon Leeghwater; het leven van een zeventiende-eeuws waterbouwkundige. De gemeenteambtenaar H.P. Moelker (1921-2001) verrichtte diepgaand onderzoek naar de waterstaatsgeschiedenis van Jisp, Waterland en de zuidkust van de Zuiderzee. De sociograaf en hoogleraar A. van Braam (1923-2002) had een buitengewoon grote passie voor de geschiedenis van de Zaanstreek en de historicus G. van den Beldt (1941-2009) voor Spaarndam, het voormalige IJ en Spaarne.

Zuid-Holland

Ook van Zuid-Holland en Zeeland werd het waterstaatsverleden door vogels van diverse pluimage beschreven. In het midden van de negentiende eeuw schreef de jurist A.A.J. Meijlink (1797-1863) over Delfland en de 'fabriek-landmeter' J.A. Scholten (1798-1876) over Schieland en de Alblasserwaard. De rechtsgeschiedenis van de Zwijndrechtse Waard werd beschreven door de jurist D.W. Nibbelink (1834-1915). De onderwijzer P.M.H. Welker (1846-1930) schreef over Cromstrijen in de Hoekse Waard. De archivaris Eppe Wiersum (1869-1955) schreef over de geschiedenis van de polder Walcheren en veel over Rotterdam en omgeving.
Tot de belangrijkste literatuur over de waterstaatkundige toestand van deze provincie behoort het tiendelige werk De waterkeeringen, waterschappen en polders van Zuid Holland geschreven door de ingenieur, wethouder en publicist L.F. Teixeira de Mattos (1872-1945). De onderwijzer en kunstrecensent A. Hallema (1882-1962) schreef over Schieland en Delfland, de historicus en hoogleraar Z.W. Sneller (1882-1950) over Rotterdam en omstreken. De bouwkundige D.L. de Jong (1886-1968) publiceerde over de waterstaatsgeschiedenis van Voorne, de Krimpenerwaard, de Lopikerwaard en de stad Gouda, de onderwijzer A. Scherpenisse (1884-1945) over Poortvliet en Tholen en de leraar C.J. van Doorn (1905-1996) over de omgeving van Woerden.
Een zeer verdienstelijk waterschrijver was ongetwijfeld T.F.J.A. Dolk (1888-1972). Hij was veertig jaar in dienst van het Hoogheemraadschap van Delfland, directeur van de Unie van Waterschapsbonden, hoofdredacteur van Waterschapsbelangen en schrijver van boeken over Delfland. De ingenieur P. de Gruyter (1896-1975) schreef het driedelige werk Rijnlands boezem. De bosbouwkundig ingenieur C. Baars (1909-1994) promoveerde nog in 1973 op De geschiedenis van de landbouw in de Beijerlanden en schreef twintig artikelen over onder meer de geschiedenis van bedijking en landaanwinning. De jurist P.H. Gallé (1915-2001) promoveerde in 1963 op het middeleeuwse waterstaatsrecht in het zuidwesten van ons land en schreef over waterschappen in Zeeland. Van archivaris tot hoogleraar in de archivistiek en paleografie ging de loopbaan van J.L. van der Gouw (1914-1992). Hij promoveerde in 1967 op De Ring van Putten en had vele publicaties op zijn naam, zoals Honderd jaar Provinciale Waterstaat in Zuid-Holland. Een zeer kleurrijk waterschrijver, van vele markten thuis, was Maarten W. Schakel (1917-1997). Hij begon als leraar Duits, was vervolgens burgemeester en waterschapssecretaris en woordvoerder vanuit de Tweede Kamer ter zake van de afsluiting van de Oosterschelde. Daarnaast schreef hij een aantal boeken over de waterstaatsgeschiedenis van de Alblasserwaard. De letterkundige A.J. Teychiné Stakenburg (1918-1985) publiceerde over de havens en scheepvaart in Rotterdam. Frans Jorissen ( 1919-2000) had een grote passie voor de geschiedenis van zijn geboortestreek en schreef over Zwijndrechtsche Waard en het eiland IJsselmonde. De archivaris C. Postma (1921-2007) beschreef het Hoogheemraadschap van Delfland. In 1955 promoveerde H. van der Linden (1922-2012) op De Cope; bijdrage tot de rechtsgeschiedenis van de openlegging der Hollands-Utrechtse laagvlakte. Als hoogleraar in de Nederlandse rechtsgeschiedenis heeft hij met name geschreven over waterschapsgeschiedenis. Zijn leeftijdgenoot M.P. de Bruin (1922-2013), die als de meest verdienstelijke historisch-geograaf van Zeeland mag worden beschouwd, heeft vele archiefinventarissen, biografieën en bijdragen tot de waterstaatsgeschiedenis van Zeeland verzorgd.

Oost Nederland

Veel meer dan in het noorden en westen van ons land, staat de waterstaatsgeschiedenis van Oostelijk Nederland in het teken van de rivieren en beken. Hieronder vallen ook de sprengen, molenbeken en waterradmolens.
Voor Drenthe noemen we de archivaris J.S. Magnin (1796-1881), de jurist en bestuurder J. Linthorst Homan (1903-1986) en de waterbouwkundige G.A. Coert (1918-1998), een productief waterschrijver.
Zeer verdienstelijk voor de geschiedschrijving van Twente waren de volkskundige J.J. van Deinse (1867-1847) en zijn vriend, de jurist G.J. ter Kuile Sr. (1871-1954). Voor Kampen en wijde omgeving was dat de archivaris J. Nanninga Uitterdijk (1848-1919), voor Steenwijk en omgeving was het de schrijver-dichter Albert Smit (1848-1935). Het gebied van de IJsselmonden werd beschreven door de jurist en dijkgraaf G.A.J. van Engelen van der Veen (1884-1933). De rijksarchivaris A. Haga (1888-1970) publiceerde vele archiefinventarissen en artikelen over de regionale geschiedenis en genealogie. De ingenieur H. Wieringa (1924-2011) redigeerde het jubileumwerk Waterstaat in Overijssel (1983).
Voor de provincie Gelderland waren het de jurist O.F.A.M. van Nispen tot Sevenaer (1867-1956), de onderwijzer J.D. Moerman (1885-1965), de ingenieur E.J. Bosch Ridder van Rosenthal (1892-1945), de regionaal historicus Reinier Hardonk (1898-1983) en de archivaris Walter Zondervan (1909-1980). Van recenter tijd is het werk van Jan Korf (1920-2008), Huub van Heiningen (1924-2018), Rob Wartena (1927-1993) en Wim van de Westeringh (1940-2016).
Voor de provincie Utrecht noemen we nog de archivaris J.J. Dodt van Flensburg (1800-1847) en de burgemeester F.N.M. Eyck van Zuylichem (1806-1876), die over de oude loop van de Lek schreef. Van recenter tijd de archivaris W.F.J. den Uijl (1891-1961) en de archivaressen  A.J. Maris (1900-1996) en M. van Vliet (1922-2008) en de ingenieur J.A. Storm van Leeuwen (1912-2009). Voor Noord Brabant noemen we de wethouder van Den Bosch J.H. van Heurn (1716-1779) en de waterstaatsjurist J.F.A. Wagenaar (1868-1928).

Waternamen

In het grensgebied tussen geschiedenis en geografie ligt de studie van waternamen, de hydronymie. Het is onderdeel van de naamkunde en behoort dus tot de taalkunde. De betekenis van waternamen kan dikwijls worden afgeleid van de geschiedenis of van de taal die men in een bepaald gebied sprak. Omgekeerd komt het voor dat waternamen iets toevoegen aan de geschiedenis van een bepaald gebied. In de periode 1885-1954 werden vele waternamen behandeld in Nomina Geographica Neerlandica; geschiedkundig onderzoek der Nederlandsche aardrijkskundige namen. De reeks verscheen in veertien afleveringen; sommige van onderstaande auteurs hebben er aan meegewerkt.
De jurist, taalkundige, archivaris en historicus L.Ph.C. van den Bergh (1805-1887) verrichtte baanbrekend werk op het gebied van de taal en dialectologie, volkskunde, geschiedenis, topografie en de onderlinge samenhang daarin. De advocaat G. de Vries (1818-1900) werkte voor de waterstaatkundige terminologie mee aan het Woordenboek der Nederlandsche Taal van De Vries (zijn broer Matthias) en Te Winkel. De taalkundige J.W. Muller (1858-1945) schreef een aantal lexicografische en etymologische bijdragen. W. van Engelenburg (1860-1934), gemeentesecretaris van Waterland, schreef over de plaatsnamen van zijn gemeente. De leraar en dichter Obe Postma (1868-1963) verrichtte onderzoek naar - en publiceerde over de oorsprong en betekenis van Friese plaats- en waternamen. Eveneens van Friese afkomst waren zijn leeftijdgenoten H. Hettema (1868-1962) en P. Sipma (1872-1961). De eerste monografie over waternamen in ons land werd in 1955 samengesteld door de taalkundige M. Schönfeld (1880-1958): Nederlandse waternamen. Zeer verdienstelijk op dit gebied waren ook twee van Schuilings leerlingen, de leraren G.J.A. Mulder (1880-1963) en H.J. Moerman (1882-1954). Vier taalkundigen met een grote staat van dienst op het gebied van naamkunde waren N. van Wijk(1880-1941), G.G. Kloeke (1887-1963), J.P.M.L. de Vries (1890-1964) en P.J. Meertens (1899-1985). Een grote naam op dit gebied was ook S.J. Fockema Andreae (1904-1968), jurist, archivaris en waterstaatshistoricus. Op regionaal niveau werd over waternamen geschreven door de West-Friese taalkundige G. Karsten (1893-1955), de Drentse taalkundige J. Naarding (1903-1963), de Friese journalist S.J. van der Molen (1912-1995), de West-Friese ambtenaar Jo Geus (1919-2001) en de Friese taalkundige H.T.J. Miedema (1922-2008). De taalkundige B.C. Damsteegt (1915-2003), specialist in de spelling van aardrijkskundige namen, promoveerde op een analyse van de Nederlandse namen op zeekaarten uit de 16e en 17e eeuw.