Achtergrondinformatie bij het Trésor

Onderstaande tekst is overgenomen uit het boek Waterschrijvers van Joop van der Tuin (2020).

Waterbeheer, rivierbeheer

Vooral door de lage ligging van ons land, is de zorg voor niet te hoge - of te lage waterstanden, de aan- en afvoer alsmede de berging en kwaliteit van water van levensbelang. Het waterbeheer was aanvankelijk een plaatselijke zorg die per stroomgebied of waterschap geregeld werd. In de loop van de vorige eeuw werden vele kleine waterschappen samengevoegd en werd de samenwerking met aangrenzende waterschappen aanzienlijk verbeterd, zowel nationaal als internationaal. Vooral het beheer van grensoverschrijdende rivieren zoals de Rijn en de Maas vraagt om internationale afspraken en nauwe samenwerking.
Over plaatselijk en regionaal waterbeheer schreven onder anderen: S. Kros (1749-1813), A. Schraver (1754-1827), A. Blanken (1766-1824), A.R. Sloos (1805-1869), J.A. Lycklama a Nijeholt (1809-1891), G.A. Fokker (1811-1878), H.F. Pasma (1813-1890), H.C. Bosscha (1827-1898), H.C.A. Liernur (1828-1893), A.O. van den Santheuvel (1828-1887), K. van Rijn (1830-1906), P.A. Derks (1833-1898), S.J. Vermaes (1839-1902), A. Keurenaer (1845-1910), J. Houwink (1846-1924), M. Kolff (1848-1931), A. Déking Dura (1849-1919), H. van Mechelen (1854-1947), P.J. Kapteijn (1855-1910), J.P. Hofstede (1858-1928), J. de Jong (1868-1914), A. van Linden van den Heuvell (1875-1965), D.F. Wouda (1880-1965), R. VerLoren van Themaat (1882-1982),  Jhr. J.L. Boreel (1883-1939), M.J. IJzerman (1883-1962), S.H.A. Begemann (1884-1974), Q.M. van de Linde (1887-1963), J.H.F. Deckers (1888-1951) en S.L. Louwes (1889-1953)., G.B.R. de Graaff (1891-1969), W.F. Eijsvoogel (1894-1977), J.B. Schijf (1906-1989), J.L. Klein (1907-2001), F. Hellinga (1917-2009), A.Volker (1917-2000), C.H. de Jong (1919-1993), H. van Rossum (1919-2017).
Later dan in de meeste andere landen, werd het waterbeheer integraal aangepakt met toepassing van kennis uit andere disciplines (hydrologie, milieukunde). We noemen in dit verband het werk van A.P. Schilthuis (1921-2013), J.W. de Zeeuw (1921-2007), H.J. Eggink (1923-2002), P. Santema (1924-1992), M. Tamminga (1925-2007), H. Ehrhardt (1926-2010), B. Volbeda (1926-2010), J.W. van der Made (1928-1991), H. Wiggerts (1928-2010), M.A.Aartsen (1929-1989), H.M. Oudshoorn (1929-2009), J.C. van Dam (1931-2004) en H.L.F. Saeijs (1935-2016).

Sinds de droogmaking van het Haarlemmermeer werd steeds vaker overgegaan van windkracht op stoomkracht als energiebron voor bemaling. Hierover werd geschreven door onder anderen: H.F. Fijnje van Salverda (1796-1889), H.N.A.L. Slotemaker (1816-1883), W.F.A. Beijerinck (1828-1894), J.B.H. van Royen (1830-1909), A. Elink Sterk (1839-1899), J.C. Dijxhoorn (1862-1941), M.F. Visser (1875-1949), J.G. Bijl (1881-1939) en K. van der Pols (1906-1995). Sinds 1934 specialiseerde A.P. Sipman (1906-1985) zich in het tekenen van molens en illustreerde daarmee ook zijn publicaties. H.A. Visser (1920-2008) schreef over windmolens, in het bijzonder die in de Alblasserwaard.
Sinds het eind van de negentiende eeuw werd begonnen met collectieve drinkwatervoorziening. Eerst in de grote steden, later op het platteland, verdwenen de waterputten en werden op grote schaal drinkwaterleidingen aangelegd. Bekendheid op dit terrein kregen C.B. van der Tak (1814-1878), J. van Hasselt (1850-1917), J. van Oldenborgh (1875-1940), J. Versluys (1880-1935), B.F. van Nievelt (1888-1958), W.F.J.M. Krul (1893-1982), J.H. Steggewentz (1896-1945), C. Biemond (1899-1980), W.H. van Marle (1905-1983) en R.D. Mulder (1910-1974). Op de omstandigheden vóór de aanleg van drinkwaterleidingen promoveerde de cultureel antropoloog Izak Vogelzang (1930-2010).

Rivierbeheer

Zoals we aan het begin van dit hoofdstuk opmerkten, hielden de eerste prominente waterbouwkundigen van ons land zich vooral bezig met het beheer van de Grote Rivieren. Men was beducht voor overstromingen als gevolg van extreme hoogwaters die op hun beurt versterkt werden door obstakels in het rivierbed zoals bochten, ondiepten, begroeiing en ijsbezetting. Een grote verbetering in de afvoerverdeling over de Rijntakken werd in 1707 bereikt door het gereedkomen van het Pannerdens Kanaal. Over de geschiktheid van rivieren voor de scheepvaart verwijzen we naar de volgende paragraaf.
Bekende namen uit de achttiende eeuw zijn die van C. Velsen (1703-1755), M. Bolstra (1704-1779), de eerder genoemde J. Lulofs (1711-1768), F. Beijerinck (1720-1783), C. Brunings (1736-1805) en J. Engelman (1757-1826).
In de negentiende eeuw was de landmeter C. Zillesen (1736-1828) één van de eersten die zich (in 1821) waagde een plan te publiceren over hoe rivieroverstromingen te voorkomen. In 1861 publiceerde de burgemeester van Apeldoorn J.A.J. baron Sloet tot Oldhuis (1783-1859) een plan voor een uitwateringskanaal ten zuiden van Kampen, ter ontlasting van de IJssel. Over het nut van overlaten in rivierdijken werd geschreven door A. de Geus (1788-1849), M.A. van Idsinga (1835-1907) en C.F.M.H. Schnebbelie (1840-1911). Negentiende-eeuwse rivierdeskundigen waren C.R.T. Krayenhoff (1758-1840), M.G. Beijerinck (1787-1854), J.H. Ferrand (1792-1866), H.F. Fijnje van Salverda (1796-1889), E. Olivier (1803-1870),  J.G.W. Fijnje van Salverda (1822-1900), L.A. Reuvens (1824-1897), T. Bleckman (1829-1911), J.H. Hingman (1834-1897), G.G.G. Canter Cremers (1839-1904), J.W.G. Stieneker (1840-1888), W. Brandsma (1842-1917), C.B. Schuurman (1846-1929), J.E. de Meyier (1848-1913), R.J. Castendijk (1849-1931), J. van Heurn   (1854-1903) en F. Doffegnies (1856-1924).
Van de twintigste-eeuwse rivieringenieurs noemen we: H. van Oordt (1864-1934), M.C.E. Bongaerts (1875-1959), J.J. Canter Cremers (1879-1925), J.C. Scharp (1879-1950), J.F. Schönfeld (1883-1956), E.M.H. Schaank (1893-1975), M.A. Jansen (1899-1981), L. van Bendegom (1911-1989), K. van Til (1914-1998), H.C. Frijlink (1922-2011) en D. Vreugdenhil (1927-1997).